Sartre geloofde dat de mens radicaal vrij is, en dus zonder excuses verantwoordelijk voor wie hij wordt. In zijn vroege en middenjaren leefde hij die vrijheid scherp en compromisloos: hij koos de kant van het verzet, sympathiseerde met de Sovjet-Unie, en stelde politieke betrokkenheid boven morele dubbelzinnigheid. Maar later gaf hij toe dat zijn vertrouwen in het communisme blind was geweest — en dat hij de wreedheid van systemen te laat wilde zien.
Ook in zijn persoonlijke leven propageerde hij radicale autonomie, in zijn open relatie met Simone de Beauvoir en hun invloed op anderen. Wat toen gold als vrijheid, zag hij later als een vorm van macht en onvolwassenheid. Zijn strijd was die van iemand die zijn vrijheid leefde tot in het uiterste, maar die later moest erkennen hoe die vrijheid ook de ander kan overschaduwen. Pas in de laatste fase van zijn leven begon hij te beseffen dat verantwoordelijkheid niet alleen begint bij de zelf, maar ook bij wat je betekent voor de ander.